A controlling interface unit is linked to a plurality of event sensors
associated with a premises. There is at least one manner of establishing
communication, using wired communication lines or radio transmissions
between this interface unit and, on the one hand, a remote alarm receiving
center for monitoring the sensors at the premises, and, on the other hand,
a remote auxiliary facility for filtering out potential false alarms from
those premises. The interface unit is capable of routing signals
originating from a selected type of sensor to the auxiliary filtering
facility instead of or in addition to transmitting the same signals to the
alarm receiving center. Depending on the circumstances, feedback signals
may then be transmitted from the auxiliary filtering facility to the
controlling interface unit to negate an alarm condition. Optionally, a
memory unit may be linked to the controlling interface unit to store data
from the event sensors for a limited time period. This data is then
transmitted to the auxiliary filtering facility along with any signal from
the selected type of sensor to assist in determination of whether the
alarm is valid.
Een controlerende interfaceeenheid is verbonden met een meerderheid van gebeurtenissensoren verbonden aan een gebouw. Er is minstens één manier van het vestigen van mededeling, die getelegrafeerde communicatielijnen of radiotransmissies tussen deze interfaceeenheid en gebruikt, enerzijds, een ver alarm dat centrum voor de controle van de sensoren bij het gebouw, en ontvangt, enerzijds, een verre hulpfaciliteit voor uit het filtreren van potentieel vals alarm van die gebouw. De interfaceeenheid kan signalen uit een geselecteerd type van sensor leiden aan de hulp filtrerende faciliteit in plaats van of naast het overbrengen van de zelfde signalen aan het alarm dat centrum ontvangt. Afhankelijk van de omstandigheden, kunnen de terugkoppelingssignalen dan van de hulp filtrerende faciliteit aan de controlerende interfaceeenheid worden overgebracht om een alarmvoorwaarde te ontkennen. Naar keuze, kan een geheugeneenheid met de controlerende interfaceeenheid aan opslaggegevens van de gebeurtenissensoren voor een beperkte tijdspanne worden verbonden. Dit gegeven wordt dan overgebracht aan de hulp filtrerende faciliteit samen met om het even welk signaal van het geselecteerde type van sensor om in bepaling van bij te wonen of het alarm geldig is.