A method for fault tolerant execution of an application program, in a server network having a first and second server, wherein the method includes: executing the application program in the first server; storing an object which represents the program in a cluster network database, wherein the object contains information pertaining to the program; detecting a failure of the first server; and executing the application program in the second server upon detection of the failure of the first server, in accordance with the information in the object. The information may include: a host server attribute which identifies which server is currently executing the program; a primary server attribute which identifies which server is primarily responsible for executing the program; and a backup server attribute which identifies which server is a backup server for executing the program if the primary server experiences a failure.

Een methode voor fouten verdraagzame uitvoering van een toepassingsprogramma, in een servernetwerk dat een eerste en tweede server heeft, waarin de methode omvat: het uitvoeren van het toepassingsprogramma in de eerste server; opslaand een voorwerp dat het programma in een gegevensbestand van het clusternetwerk vertegenwoordigt, waarin het voorwerp informatie betreffende het programma bevat; het ontdekken van een mislukking van de eerste server; en uitvoerend het toepassingsprogramma in de tweede server op opsporing van de mislukking van de eerste server, overeenkomstig de informatie in het voorwerp. De informatie kan omvatten: een attribuut van de gastheerserver dat identificeert welke server het momenteel programma uitvoert; een primair serverattribuut dat identificeert welke server van het uitvoeren van het programma hoofdzakelijk de oorzaak is; en een reserveserverattribuut dat identificeert welke server een reserveserver voor het uitvoeren van het programma is als de primaire server een mislukking ervaart.