In a network server that supports multiple instances of the same service,
clients individually request the virtual services by using virtual network
names assigned to the virtual services. The virtual network names include
a locator ID (e.g., server name, IP address) and a designated endpoint ID
(e.g., named pipe name, port ID). The server implements an endpoint
mapping subsystem that creates new virtual endpoint IDs that are different
from the designated endpoint IDs and associates the virtual endpoint IDs
with the virtual network names. When a client request is received at the
server, the endpoint mapping subsystem examines the virtual network name,
looks up the corresponding virtual endpoint ID, and replaces the virtual
network name with the virtual endpoint ID in the request. This allows more
than one instance of the service to operate concurrently.
In een netwerkserver die veelvoudige instanties van de zelfde dienst steunt, verzoeken de cliënten individueel om de virtuele diensten door virtuele netwerknamen te gebruiken die aan de virtuele diensten worden toegewezen. De virtuele netwerknamen omvatten een merktekenidentiteitskaart (b.v., servernaam, IP adres) en een aangewezen eindpuntidentiteitskaart (b.v., genoemd pijpnaam, havenidentiteitskaart). De server voert een subsysteem van de eindpuntafbeelding dat uit tot nieuw virtueel eindpunt IDs dat van het aangewezen eindpunt IDs verschillend is leidt en het virtuele eindpunt IDs met de virtuele netwerknamen associëert. Wanneer een cliëntverzoek bij de server wordt ontvangen, onderzoekt het subsysteem van de eindpuntafbeelding omhoog de virtuele netwerknaam, kijkt overeenkomstige virtuele eindpuntidentiteitskaart, en vervangt de virtuele netwerknaam met virtuele eindpuntidentiteitskaart in het verzoek. Dit staat meer dan één instantie van de dienst toe om gelijktijdig te werken.