A user preference for a desired image is determined by using one or more
examples and counterexamples of a desired image in order to define the
user preference. A relative preference of a user for one or more image
components or one or more depictive features is automatically extracted
from the examples and counterexamples of the desired image. Then, a user
subjective definition of a desired image is formulated using the relative
preferences for either the image components or the depictive features.
Een gebruikersvoorkeur voor een gewenst beeld wordt bepaald door één of meerdere voorbeelden en tegenvoorbeelden van een gewenst beeld te gebruiken om de gebruikersvoorkeur te bepalen. Een relatieve voorkeur van een gebruiker voor één of meerdere beeldcomponenten of één of meerdere depictive eigenschappen wordt automatisch gehaald uit de voorbeelden en de tegenvoorbeelden van het gewenste beeld. Dan, wordt een gebruikers subjectieve definitie van een gewenst beeld geformuleerd gebruikend de relatieve voorkeur voor of de beeldcomponenten of de depictive eigenschappen.