A problem with tape units (TU) arises when writing of data onto a tape is
not successful. The computer does not know which blocks (1-25) have been
stored successfully. Data blocks are buffered in a ring buffer for so long
that one can be sure that the storing on the tape (TA) is successful. The
ring buffer can be implemented as buffer areas (BA1, BA2) in disk units
(W1, W2). Data blocks are stored not only in the tape unit but also in the
first buffer (BA1), until it is filled. Then blocks arm stored in the
second buffer (BA2), until this too is filled, and the first buffer (BA1)
is used again. When there is a problem with the tape unit, the tape unit
is re-initialized, whereby the data in the tape memory (TM) is lost. Loss
of data is prevented by reading the data from the ring buffer.
Een probleem met bandeenheden (TU) doet zich wanneer het schrijven van gegevens op een band is niet succesvol voor. De computer weet welke niet blokken (125) met succes zijn opgeslagen. De blokken van gegevens zijn voor zolang als buffer opgetreden voor in een ringsbuffer dat men zeker kan zijn dat opslaan op de band (TA) succesvol is. De ringsbuffer kan als buffergebieden (BA1, BA2) in schijfeenheden (W1, W2) worden uitgevoerd. De blokken van gegevens worden opgeslagen niet alleen in de bandeenheid maar ook in de eerste buffer (BA1), tot het wordt gevuld. Dan blokkeert wapen dat in de tweede buffer wordt opgeslagen (BA2), tot dit ook wordt gevuld, en de eerste buffer (BA1) opnieuw wordt gebruikt. Wanneer er een probleem met de bandeenheid is, is de bandeenheid re-initialized, waardoor het gegeven in het bandgeheugen (TM) wordt verloren. Het verlies van gegevens wordt verhinderd door de gegevens te lezen de ringsbuffer.