A process for encoding the movement of a computer pointing device to better
control a cursor or other object on a display. The process makes use of
two assumptions relating to illegal transitions (skipped states) that
enables information relating to such illegal transitions to be included in
the encoding process that samples states of a waveform produced by a
detector in the pointing device. The first assumption refers to the
directional ambiguity of a skipped state. When examined logically, it can
be determined that this directional ambiguity need not be a concern,
because a pointing device moving fast enough so that states are missed is
realistically unable to reverse direction so fast that subsequent samples
of the waveform would miss the reversal. Therefore, if a state is skipped,
it is a reasonable assumption to assign the direction to the skipped state
determined from the preceding samples. The second assumption is that if
each single state transition represents one unit of movement and sampling
times are frequent enough such that it is unlikely that two adjacent
states will be missed in the sampling, each illegal transition represents
only a single missed state. Based on these assumptions, a lookup table
that describes all possible state changes is incorporated into the
encoding process, such that all sample data are combined with the prior
directional and state data to determine a movement command output from the
pointing device.
Een proces om de beweging van een computer te coderen die apparaat richt aan betere controle een curseur of ander voorwerp op een vertoning. Het proces maakt gebruik van twee veronderstellingen met betrekking tot onwettige overgangen (overgeslagen staten) dat toelaat dat de informatie met betrekking tot dergelijke onwettige overgangen wordt omvat in het het coderen proces dat steekproevenstaten van een golfvorm die door een detector in het het richten apparaat wordt veroorzaakt. De eerste veronderstelling verwijst naar de richtingambiguïteit van een overgeslagen staat. Wanneer logisch gezien onderzocht, kan men bepalen dat deze richtingambiguïteit te hoeven geen zorg zijn, omdat een het richten apparaat dat snel zodat de staten beweegt zich worden gemist realistisch genoeg richting niet kan zo snel omkeren dat de verdere steekproeven van de golfvorm de omkering zouden missen. Daarom als een staat wordt overgeslagen, is het een redelijke veronderstelling om de richting aan de overgeslagen staat toe te wijzen die van de voorafgaande steekproeven wordt bepaald. De tweede veronderstelling is dat als elke enige staatsovergang één eenheid van beweging vertegenwoordigt en de bemonsteringstijden frequent genoeg zijn dusdanig dat het onwaarschijnlijk is dat twee aangrenzende staten in de bemonstering zullen worden gemist, elke onwettige overgang slechts één enkele gemiste staat vertegenwoordigt. Gebaseerd op deze veronderstellingen, wordt een raadplegingslijst die alle mogelijke staatsveranderingen beschrijft opgenomen in het het coderen proces, dusdanig dat alle steekproefgegevens met de vroegere richting en staatsgegevens worden gecombineerd om een output van het bewegingsbevel van het het richten apparaat te bepalen.