The present invention is a snow sled for use by a rider to glide upon a
snow surface. In one embodiment, the snow sled comprises a front portion
and a rear portion. The front portion comprises a median portion and
first and second foot rudder cavities each comprising a bottom wall
having an upper surface adapted to receive the rider's foot and an lower
surface adapted to slide upon the snow. The rear portion comprises a seat
portion having a bottom wall having an upper surface adapted to receive
the rider and a lower surface adapted to slide upon the snow. The snow
sled further comprises a plurality of first ribs extending substantially
from the median portion to the first rudder cavity and a plurality of
second ribs extending substantially from the median portion to the second
rudder cavity to allow said first and second foot rudder cavities to be
flexible relative to said median portion thereby allowing the rider to
steer the sled by exerting a force to said first or second foot rudder
cavities.
De onderhavige uitvinding is een sneeuwslee voor gebruik door een ruiter om op een sneeuwoppervlakte te glijden. In één belichaming, bestaat de sneeuwslee uit een voorgedeelte en uit een achtergedeelte. Het voorgedeelte bestaat uit een middengedeelte en eerst en uit tweede holten elk van de voetleidraad bestaand uit een onderste muur die een hogere oppervlakte heeft die wordt aangepast om de voet van de ruiter en een lagere oppervlakte te ontvangen die aan dia op de sneeuw wordt aangepast. Het achtergedeelte bestaat uit een zetelgedeelte dat een onderste muur heeft die een hogere oppervlakte heeft die wordt aangepast om de ruiter en een lagere oppervlakte te ontvangen die aan dia op de sneeuw wordt aangepast. De sneeuwslee bestaat verder uit een meerderheid van eerste ribben zich wezenlijk van het middengedeelte tot de eerste leidraadholte uitbreiden en uit een meerderheid die van tweede ribben zich wezenlijk van het middengedeelte tot de tweede leidraadholte toestaan eerst gezegd flexibel en de tweede holten van de voetleidraad uitbreiden met betrekking tot bovengenoemd middengedeelte te zijn die daardoor de ruiter toestaan om de slee te sturen door een kracht aan eerst gezegd of de tweede holten van de voetleidraad uit te oefenen.