An intrusion detection system for detecting objects entering a particular
region is comprised of a transmitter, receiver and cable assembly, wherein
the transmitter and receiver are connected at opposite ends of the cable
assembly. In a first embodiment, the cable assembly is comprised of a
transmit and receive cable pair that are aligned at each end and
positioned at a constant distance from each other along the length. The
transmitter is connected to the transmit cable at one end of the cable
assembly, and the receiver is connected to the receive cable at the
opposite end of the assembly, with a uniform electromagnetic field
established between the cables. An intrusion perturbs the field, which
causes a change in the magnitude and/or phase of the received signal. In a
second embodiment, the cable assembly is comprised of a single detection
cable with the transmitter and receiver connected to opposite ends. An
electromagnetic field of propagation extends beyond the unshielded, or
partially shielded detection cable and an intrusion causes a change in the
effective dielectric constant of the cable. The change in the dielectric
constant causes either a positive or negative phase shift depending on
whether the intruding object is entering or departing the electromagnetic
field. In either embodiment, the phase, or magnitude or both of the
received signal are detected to produce a comparison signal which may be
filtered to remove environmental effects. A response signal monotonically
related to the magnitude of the changes may be produced and then compared
to one or more thresholds. An alarm is indicated when the response signal
exceeds a threshold.
Een systeem van de binnendringenopsporing om te ontdekken heeft bezwaar het ingaan van een bepaald gebied van een zender, ontvangers en kabelassemblage wordt samengesteld, waarin de zender en de ontvanger worden verbonden op tegenovergestelde einden van de kabelassemblage. In een eerste belichaming, wordt de kabelassemblage samengesteld van transmit en ontvangt kabelpaar dat wordt gericht op elk eind en bij een constante afstand van elkaar langs de lengte geplaatst. De zender wordt verbonden met de transmit kabel aan de ene kant van de kabelassemblage, en de ontvanger wordt verbonden met ontvangt kabel op het tegenovergestelde eind van de assemblage, met een eenvormig elektromagnetisch gebied dat tussen de kabels wordt gevestigd. Een binnendringen verstoort het gebied, dat een verandering in de omvang en/of de fase van het ontvangen signaal veroorzaakt. In een tweede belichaming, wordt de kabelassemblage van één enkele opsporingskabel met de zender samengesteld en de ontvanger die met tegenovergestelde einden wordt verbonden. Een elektromagnetisch veld van propagatie breidt zich voorbij de unshielded, of gedeeltelijk beschermde opsporingskabel uit en een binnendringen veroorzaakt een verandering in de efficiënte diëlektrische constante van de kabel. De verandering in de diëlektrische constante veroorzaakt of een positieve of negatieve faseverschuiving afhankelijk van of het binnendringende voorwerp binnengaat of het elektromagnetische veld vertrekt. In of belichaming, wordt de fase, of omvang of allebei van het ontvangen signaal ontdekt om een vergelijkingssignaal te veroorzaken dat kan worden gefiltreerd om milieugevolgen te verwijderen. Een reactiesignaal monotoon met betrekking tot de omvang veranderingen kan dan bij één of meerdere drempels worden veroorzaakt en worden vergeleken. Een alarm is vermeld wanneer het reactiesignaal een drempel overschrijdt.