In a compressor at least one bypass valve is arranged in a low-pressure
zone inside a casing of the compressor. The bypass valve defines a chamber
connected by a first duct to at least one compression pocket situated in
the peripheral zone of the compression stage and by a second duct to the
low-pressure zone, the two ducts opening near one another so that they can
be shut off by a shutter which can move in the chamber, being guided by
the walls that delimit this chamber, a third duct intended for conveying a
shutter-control fluid opening into the lower wall of the chamber of the
valve. The shutter is opened by gravity when no control fluid is applied.
In een compressor wordt minstens één omleidingsklep geschikt in een lagedrukstreek binnen een omhulsel van de compressor. De omleidingsklep bepaalt een kamer die door een eerste buis met minstens één compressiezak wordt verbonden die in de randstreek van het compressiestadium wordt gesitueerd en door een tweede buis aan de lagedrukstreek, de twee buizen die dichtbij elkaar opent zodat zij door een blind dat dat zich in de kamer kan bewegen, kunnen worden afgesloten door de muren wordt geleid die deze kamer afbakenen, een derde buis voorgenomen voor het vervoeren van een blind-controle vloeistof openend in de lagere muur van de kamer van de klep. Het blind wordt geopend door ernst wanneer geen controlevloeistof wordt toegepast.