A method and apparatus is provided for operating a digital system having
several processors (102, 104) and peripheral devices (106, 116) connected
to a shared memory subsystem (112). Two or more of the processors execute
separate operating systems. In order to control access to shared
resources, a set of address space regions within an address space of the
memory subsystem is defined within system protection map (SPM) (150).
Resource access rights are assigned to at least a portion of the set of
regions to indicate which initiator resource is allowed to access each
region. Using the address provided with the access request, the region
being accessed by a memory access request is identified by the SPM. During
each access request, the SPM identifies the source of the request using a
resource identification value (R-ID) provided with each access request and
then a determination is made of whether the resource accessing the
identified region has access rights for the identified region. Access to
the identified region is allowed to an initiator resource only if the
resource has access rights to the identified region, otherwise an error
process is initiated (151).
Een methode en een apparaat worden voor het in werking stellen van een digitaal systeem verstrekt dat verscheidene bewerkers heeft (102, 104) en perifere apparaten (106, 116) verbonden met een gedeeld geheugensubsysteem (112). Twee of meer van de bewerkers voeren afzonderlijke werkende systemen uit. Om toegang tot gedeelde middelen te controleren, wordt een reeks gebieden van de adresruimte binnen een adresruimte van het geheugensubsysteem bepaald binnen de kaart van de systeembescherming (SPM) (150). De toegangsrechten van het middel worden toegewezen aan minstens een gedeelte van de reeks gebieden om te wijzen op welk initiatiefnemermiddel wordt toegestaan om tot elk gebied toegang te hebben. Gebruikend het adres dat van het toegangsverzoek wordt voorzien, wordt het gebied dat door een verzoek van de geheugentoegang wordt betreden geïdentificeerd door SPM. Tijdens elk toegangsverzoek, identificeert SPM de bron van het verzoek gebruikend een (BEVRIJDE) waarde van de middelidentificatie die van elk toegangsverzoek wordt voorzien en dan wordt een besluit opgesteld van of het middel dat tot het geïdentificeerde gebied toegang heeft toegangsrechten voor het geïdentificeerde gebied heeft. De toegang tot het geïdentificeerde gebied wordt verleend aan een initiatiefnemermiddel slechts als het middel toegangsrechten op het geïdentificeerde gebied heeft, anders wordt een foutenproces in werking gesteld (151).