Methods and systems present commands to a user within a software
application program by determining the user's context within the
application program and automatically presenting in a user interface
commands that pertain to the user's current context. When the user's
context changes, the context-sensitive commands are automatically removed
from the user interface. In one implementation context blocks and context
panes are employed to present the commands.
De methodes en de systemen stellen bevelen aan een gebruiker voor binnen een programma van de softwaretoepassing door de context van de gebruiker te bepalen binnen het toepassingsprogramma en automatisch in een gebruikersinterfacebevelen voor te stellen dat tot de huidige context van de gebruiker behoort. Wanneer de context van de gebruiker verandert, worden de van de context afhankelijke bevelen automatisch verwijderd uit het gebruikersinterface. In één implementatiecontext zijn de blokken en de contextruiten aangewend om de bevelen voor te stellen.