A computer has a hardware memory arranged into portions that are separately
addressable using first identifiers, which are represented using a first
number of address bits. A subsystem that is able to address a second space
of the hardware memory using second identifiers initiates I/O requests
directed to a device that is able to address a different, first memory
space using first identifiers, which are represented using a second number
of address bits. The second identifiers are initially mapped into the
second memory space, but for any I/O request that meets a remapping
criterion, the corresponding second identifier is remapped to one of the
first identifiers that identifies a portion of the memory in the first
memory space. The second space is different from the first space and the
second number of address bits is greater less than the first number of
address bits.
Een computer heeft een hardwaregeheugen dat in gedeelten wordt geschikt die afzonderlijk adresseerbaar gebruikend eerste herkenningstekens zijn, die gebruikend een eerste aantal adresbeetjes worden vertegenwoordigd. Een subsysteem dat een tweede ruimte van het hardwaregeheugen kan richten gebruikend tweede herkenningstekens stelt I/O verzoeken in werking die aan een apparaat worden geleid dat een verschillende, eerste geheugenruimte kan richten gebruikend eerste herkenningstekens, die gebruikend een tweede aantal adresbeetjes worden vertegenwoordigd. De tweede herkenningstekens worden aanvankelijk in kaart gebracht in de tweede geheugenruimte, maar voor om het even welk I/O verzoek dat aan een remapping criterium voldoet, is het overeenkomstige tweede herkenningsteken remapped aan één van de eerste herkenningstekens die een gedeelte van het geheugen in de eerste geheugenruimte identificeert. De tweede ruimte is verschillend van de eerste ruimte en het tweede aantal adresbeetjes is groter minder dan het eerste aantal adresbeetjes.
