A neon transformer includes secondary windings 16 and 17, and a junction 20
therebetween is connected through a voltage detection circuit 41 to a
ground terminal 18 of the transformer. A resistive element 54 is connected
in shunt with the voltage detection circuit 41. The voltage detection
circuit 41 may comprise a series circuit of a Zener diode 52 and a light
emitting element 53L of a photocoupler, for example. When a ground fault
occurs on the secondary side of the transformer, the location of the
ground fault assumes a reference potential, whereby the potential of the
junction 20 rises to cause a current flow through the Zener diode 52 and
the light emitting element 53L, which renders a light receiving element
53P conductive to pass an energizing current through a relay drive coil
34, thus throwing a relay contact switch 13 from NC to NO, thus
interrupting the supply of the a.c. power.
Een neontransformator omvat secundaire winding 16 en 17, en een verbinding 20 therebetween wordt verbonden door een kring 41 van de voltageopsporing met een grondterminal 18 van de transformator. Een weerstand biedend element 54 wordt verbonden in shunt aan kring 41 van de voltageopsporing. Kring 41 van de voltageopsporing kan uit een reekskring bestaan die van een Zener diode 52 en een licht element 53L van een photocoupler uitzendt, bijvoorbeeld. Wanneer een grondfout aan de secundaire kant van de transformator voorkomt, veronderstelt de plaats van de grondfout een verwijzingspotentieel, waardoor het potentieel van de verbinding 20 stijgingen om een huidige stroom door de Zener diode 52 en het licht te veroorzaken uitzendend element 53L, dat een licht teruggeeft dat geleidend element 53P ontvangt om een activerende stroom door een rol 34 over te gaan van de relaisaandrijving, waarbij een relaiscontact wordt geworpen schakel 13 van NC aan nr, waarbij de levering van de a.c. macht wordt onderbroken.