A method/apparatus identifies other cell interference in a wireless network
and determines whether a handoff to an affected base station should occur.
In one implementation, a base station of a CDMA-based wireless network
continuously monitors reverse link interference levels to detect an
increased interference condition, and initiates a CDMA mobile identifying
sequence to determine whether the interfering signal source is a proximate
mobile being served by a neighboring base station of the network. The
affected base station obtains a list of long code masks for mobiles being
served by neighboring base stations, and instructs at least one receiver
unit to sequentially despread received signals using each of the listed
long code masks. When the receiver unit detects a signal transmitted by a
non-served mobile, the base station analyzes relative reverse link signal
strength for the non-served mobile, e.g., using Ec/Io measurements, to
determine whether the non-served mobile is likely be the source of
interference. Having determined that a nearby CDMA mobile is the source of
interference, the affected base station may initiate one of a number of
possible actions, including triggering a handoff to the affected base
station so that the affected base station could control the transmit power
level of the mobile, requesting that the interfering mobile be switched to
a different frequency carrier or dropped, or merely recording the
interference condition.
Een methode/een apparaat identificeren andere celinterferentie in een draadloos netwerk en bepalen of een handoff aan een beïnvloed basisstation zou moeten voorkomen. In één implementatie, keert een basisstation van een op cdma-Gebaseerde draadloze netwerkmonitors onophoudelijk de niveaus van de verbindingsinterferentie om om een verhoogde interferentievoorwaarde te ontdekken, en stelt een mobiele identificerende opeenvolging CDMA in werking om te bepalen of de mengende signaalbron die naburige mobiel door een naburig basisstation van het netwerk wordt gediend is. Het beïnvloede basisstation verkrijgt een lijst van lange codemaskers voor mobiles die door naburige basisstations worden gediend, en instrueert opeenvolgend de ontvangen signalen van minstens één ontvangerseenheid despread gebruikend elk van de vermelde lange codemaskers. Wanneer de ontvangerseenheid een signaal ontdekt dat door niet-gediende mobiel wordt overgebracht, analyseert het basisstation de relatieve omgekeerde sterkte van het verbindingssignaal voor niet-gediende mobiel, b.v., de gebruikende EG/metingen Io, om te bepalen of niet-gediende mobiel is de bron van interferentie waarschijnlijk is. Hebben bepaaldd dat een nabijgelegen mobiele CDMA de bron van interferentie is, kan het beïnvloede basisstation één van een aantal mogelijke acties in werking stellen, met inbegrip van het teweegbrengen van een handoff aan het beïnvloede basisstation zodat het beïnvloede basisstation het transmit machtsniveau van mobiel kon controleren, verzoekend om dat mobiel mengen zich aan een verschillende frequentiedrager wordt geschakeld of gelaten vallen, of slechts registrerend de interferentievoorwaarde.