An interpreter serves for a programming language. It first receives
information specifying names and the like of multiple applications written
in the programming language. Then, the interpreter generates individual
application areas corresponding to the applications for storing data
required for execution of the applications. It also generates a task for
each of the applications and executes the application in the task. If the
interpreter detects a new class in required classes during execution of
the individual applications, it loads bytecodes for the new class in a
shared area. Also, if the new class has a class variable, the interpreter
allocates a class variable area for the class variable which corresponds
to the application. Furthermore, to access a class variable during
execution of an application, the interpreter accesses a class variable
area for the class variable in the individual application area
corresponding to the application.
Een tolk dient voor een programmeertaal. Het ontvangt eerst informatie die namen en dergelijke van veelvoudige inschrijvingen specificeert die in de programmeertaal worden geschreven. Dan, produceert de tolk individuele toepassingsgebieden die aan de toepassingen voor het opslaan van gegevens beantwoorden die voor uitvoering van de toepassingen worden vereist. Het produceert ook een taak voor elk van de toepassingen en voert de toepassing in de taak uit. Als de tolk een nieuwe klasse in vereiste klassen tijdens uitvoering van de individuele toepassingen ontdekt, laadt het bytecodes voor de nieuwe klasse op een gedeeld gebied. Ook, als de nieuwe klasse een klassenvariabele heeft, wijst de tolk een klassen veranderlijk gebied voor de klassenvariabele die toe aan de toepassing beantwoordt. Voorts om tot een klassenvariabele tijdens uitvoering van een toepassing toegang te hebben, heeft toegang de tolk tot een klassen veranderlijk gebied voor de klassenvariabele op het individuele toepassingsgebied dat aan de toepassing beantwoordt.