An exercise machine includes a longitudinal rail for slidably supporting a
carriage assembly together with the weight of a user. The longitudinal
rail is supported at an elevation above a support surface by a fore
support structure positioned at the fore end of the rail and by an aft
support structure positioned at the aft end of the rail. A carriage
assembly slidably engages the rail structure and supports the weight of a
user on the rail structure. The carriage assembly includes roller wheels
for rolling engagement with the rail. A lever is pivotally connected to
the rail and enables a user to operate the exercise machine. The lever has
a hand grip assembly at one end and a foot grip assembly at the other end.
A resistance structure is connected to and positioned between the fore end
of the rail and the carriage assembly and provides resistance to
translational movement of the carriage assembly and pivotal movement of
the lever. A cable connects the lever to the carriage assembly and,
thereby, to the resistance structure. A pulley is secured to the aft end
of the rail and is used to guide the ends of the cable to the lever and to
the carriage. A seat is positioned on the carriage for sitting by a user,
who operates the exercise machine in a conventional or modified
rowing-type fashion.
Een oefeningsmachine omvat een longitudinaal spoor voor verschuifbaar het steunen van een vervoerassemblage samen met het gewicht van een gebruiker. Het longitudinale spoor wordt bij een verhoging boven een steunoppervlakte door een voorsteunstructuur gesteund die op het vooreind van het spoor wordt geplaatst en door een achterdekse steunstructuur die op het achterdekse eind van het spoor wordt geplaatst. Een vervoerassemblage neemt verschuifbaar de spoorstructuur in dienst en steunt het gewicht van een gebruiker op de spoorstructuur. De vervoerassemblage omvat rolwielen voor het rollen overeenkomst met het spoor. Een hefboom wordt van groot belang verbonden met het spoor en toelaat een gebruiker om de oefeningsmachine in werking te stellen. De hefboom heeft aan de ene kant een assemblage van de handgreep en een assemblage van de voetgreep aan de andere kant. Een weerstandsstructuur wordt verbonden met en tussen het vooreind van het spoor en de vervoerassemblage en verstrekt weerstand tegen vertalende beweging van de vervoerassemblage en centrale beweging van de hefboom geplaatst. Een kabel verbindt de hefboom aan de vervoerassemblage en, daardoor, met de weerstandsstructuur. Een katrol wordt beveiligd aan het achterdekse eind van het spoor en gebruikt om de einden van de kabel aan de hefboom en aan het vervoer te leiden. Een zetel wordt geplaatst op het vervoer voor het zitten door een gebruiker, die de oefeningsmachine op een conventionele of gewijzigde roeien-typemanier in werking stelt.