A cam cleat has at least one cam mounted on a base. The cam has a fairlead
projection that is spaced from the base and that rotates with the cam.
When the cam is in its idle position with no line gripped by a jaw of the
cam, the fairlead projection is rotated out of alignment with a gripping
path that a line to be gripped by the cam cleat occupies. When a line is
gripped by the cam, the cam rotates into a gripping position where the
fairlead projection is rotated into alignment with the gripping path. The
fairlead projection is aligned with the gripping path when the line is
gripped in the cam's jaw. When so aligned, the fairlead projection resists
tension in the line directed upward from the cam cleat that might
otherwise cause the line to slip from the grip of the cam's jaw.
Nokkencleat heeft minstens één nok opgezet op een basis. De nok heeft een kabelleidingsprojectie die van de basis uit elkaar wordt geplaatst en die met de nok roteert. Wanneer de nok in zijn nutteloze positie zonder lijn is die door een kaak van de nok wordt gegrepen, wordt de kabelleidingsprojectie geroteerd uit groepering met een grijpende weg die een lijn dat door nokkencleat moet worden gegrepen bezet. Wanneer een lijn door de nok wordt gegrepen, roteert de nok in een het grijpen positie waar de kabelleidingsprojectie in groepering met de grijpende weg wordt geroteerd. De kabelleidingsprojectie wordt gericht op de grijpende weg wanneer de lijn in de kaak van de nok wordt gegrepen. Wanneer zo gericht, verzet de kabelleidingsprojectie zich tegen spanning in de lijn die omhoog van nokkencleat wordt geleid die de lijn anders zou kunnen veroorzaken om van de greep van de kaak van de nok uit te glijden.
