An engine has a combustion chamber. An air induction system communicates
with the combustion chamber through an intake port. An exhaust system
communicates with the combustion chamber through an exhaust port. Intake
and exhaust valves move between an opening position and a closing position
of the intake port and the exhaust port, respectively. A camshaft actuates
either the intake valve or the exhaust valve. The camshaft extends
generally vertically. A camshaft cover member encloses the camshaft
together with an engine body of the engine. The camshaft cover member
defines a slot through which a tool can pass. The tool can prevent the
camshaft from rotating.
Een motor heeft een verbrandingskamer. Een systeem van de luchtinductie communiceert met de verbrandingskamer door een opnamehaven. Een uitlaatsysteem communiceert met de verbrandingskamer door een uitlaathaven. De kleppen van de opname en van de uitlaat bewegen zich tussen een openingspositie en een het sluiten positie van de opnamehaven en de uitlaathaven, respectievelijk. Een nokkenas drijft of de opnameklep of de uitlaatklep aan. De nokkenas breidt zich over het algemeen verticaal uit. Een lid van de nokkenasdekking sluit de nokkenas samen met een motorlichaam van in de motor. Het lid van de nokkenasdekking bepaalt een groef waardoor een hulpmiddel kan overgaan. Het hulpmiddel kan de nokkenas verhinderen te roteren.